Woutertje Pieterse: afstandelijk mozaïek


Nieuws van het Noorden 6 juni 1988
Paul Herruer

 

Vlak na de Amsterdams-Europese première van 'Nixon in China' heeft Rotterdam de wereldpremière van een opera met een uiterst Nederlandse thematiek beleefd: 'Woutertje Pieterse' van Konrad Boehmer. Boehmer, die zowel de muziek als het libretto heeft gemaakt voelde zicj sterk aangetrokken tot Multatuli's kritiek op de kleinburgerlijkheid. Het Multatuli Genootschap wilde eigenlijk een opera over Multatuli, maar dat wilde Boehmer niet.
 
Er bestaat wel een boek dat Woutertje Pieterse heet, maar dat is de verzameling van alle lotgevallen rond Woutertje die Multatuli in zijn bundels 'Ideeën' heeft opgetekend. Die verzameling vormt geen roman, het zijn min of meer essayistische schetsen rond het burgermansbestaan, en dat gegeven heeft het Boehmer als librettist niet gemakkelijk gemaakt. Hij laat zijn opera beginnen als de gangbare boek-uitgave: met een verteller-acteur die, in een soort spreekgezang, een vrij omstandige inleiding op de geschiedenis geeft. Met de verteller als noodzakelijk verbindingselement laat Boehmer daarna een reeks scènes uit de Woutertje-ideeën de revue passeren. Woutertje en zijn familie, Wouter en de Hallemannetjes, meester Pennewip en zijn dichtende schoolklas (met Wouters schandaalverwekkende 'Roverslied'), Wouter verleid door Juffrouw Laps en Wouter in dienst van de familie Kopperlith. Al die figuren uit Wouters dagelijkse entourage verschijnen in het zwart, als zeer grotesk aangeklede kinderen of volwassenen met halfkale toneelschedels met curieuze haardrachten. Wouter zelf - een goede rol van de uit 'Ik Jan Cremer' afkomstige Bert Luttjeboer - is 'in kleur' uitgemonsterd. In kleur verschijnen ook figuren uit zijn fantasie-lectuur (Ridder Glorioso als bodybuilder-gladiator en het meisje Fancy). Meestal houden de figuren zich achterop het podium op in een skeletachtig decor, en hun gezongen én gesproken teksten zijn soms moeilijk verstaanbaar. Alles is vrij letterlijk 'naar Multatuli', maar wellicht zou een goede her-dichting van het verhaal een werkzamer libretto hebben opgeleverd. Zeker is in ieder geval dat een door Boehmer verwerkte snier naar de slechte boeken van Maarten van 't Hart niet in het libretto hoort. Die past alleen bij het gemopper dat Boehmer bekender heeft gemaakt dan zijn muziek.
 
Net als in zijn vorige opera, Dr. Faustus, heeft Boehmer 'tonale' elementen (zelfgemaakte kinder- en kerkliederen, het Wilhelmus, de Amsterdamse Grachten en een Gluck-citaat onder andere) vermengd met klanken in een modernistisch idoom: meest schrille 'expressionistische' koperpassages met slagwerk voor een orkest dat achttien blazers en slechts negen strijkers bevat. Net als in de Faust-opera - en Multatuli noemde Woutertje een 'betere Faust' - zijn hier de tonale pastiches de dankbaarste gegevens. De koperwerk-hysterie wordt op den duur eenvormig en zowel het zingen als het spreekgezang (niet alleen aan de verteller toebedeeld) gaan er nogal eens in ten onder.
 
Boehmer noemt de muziek 'mozaïksteentjes' waarvan het compositorisch principe de 'permanente vervreemding' is. Bij die vervreemding past ook de halfgeschoolde musicalstem van Luttjeboer en het 'operazingen' van andere personages. Het hele muziekmozaïk is uiterst kundig gemaakt, alleen de 'echte' emotie lijkt bewust vermeden te zijn. Eigenlijk levert ook het dramatisch idee van de karikaturale losse scènes iets op dat, als het niet vervreemdt, in ieder geval hoogst afstandelijk werkt. Of die afstandelijkheid een weerslag op het publiek heeft moet nog blijken. Bij de première zat de Rotterdamse Schouwburgzaal vol, een dag later was de zaal half leeg.

[ Terug ]